erwten & Kapucijners

Wij telen Erwten en Kapucijnen. Deze groente worden geveild door 

http://www.veiling-zaltbommel.nl/

 

 

 


Graag vertellen wij u hoe wij u van dienst zouden kunnen zijn hierin.


Algemeen 
De erwt behoort tot de familie van de vlinderbloemigen. De teelt van de erwt (Pisum sativum L) gebeurt bijna uitsluitend onder contractteelt voor de verwerkende industrie. Bij deze éénjarige plant kunnen in het jaar van uitzaai tevens de zaden worden geoogst. Typisch voor erwt is het feit dat ze stikstof uit de lucht kan opnemen via bacteriën die in symbiose leven in de wortelknobbeltjes op de wortels van de erwt. De onkruidbestrijding gebeurt meestal chemisch. 

Rassenkeuze
Men onderscheidt rondzadige erwten, met een lichtgroene kleur en een lager suiker- en hoger zetmeelgehalte, en de gekreuktzadige. Bij de gekreuktzadige erwten zijn er de fijnzadige lichtgroene en de fijnzadige tot grofzadige donkergroene. Daarvan heeft men telkens zowel bladrijke, halfbladloze als bladarme rassen. De rassenkeuze geschiedt in functie van de vroegheid en de gewenste sortering en wordt bepaald door de afnemer. 

Diverse teeltperiodes 
De teelt van de erwt (Pisum sativum L) gebeurt bijna uitsluitend onder contractteelt voor de verwerkende industrie, hetzij voor diepvries, hetzij voor blik of bokaal. In ons land wordt het areaal geschat op een kleine 8000 ha waarvan bijna een kwart in West-Vlaanderen. De productie voor de versmarkt om als peul te consumeren of te ontdoppen is miniem en wordt geschat op een 100-tal ha. De plant is éénjarig, wat inhoudt dat in het jaar van uitzaai tevens de zaden kunnen worden geoogst. Typisch voor de erwt is het feit dat ze stikstof uit de lucht kan opnemen via bacteriën die in symbiose leven in de wortelknobbeltjes op de wortels van de erwt. 
Erwten gedijen het best in een gematigd klimaat waarbij voldoende vocht bij bloei en afrijping beschikbaar moet zijn. Ze vereisen veel zon doch geen hitte tijdens de bloei en de vruchtzetting. Daarom worden ze zo vroeg mogelijk uitgezaaid om te worden geoogst in de maanden juni en juli. 
Hoewel alle grondsoorten geschikt zijn, wordt bij voorkeur uitgezaaid in humusrijke, vochthoudende lichte tot zwaardere gronden. De bodem moet snel kunnen opdrogen en opwarmen na de winter. Daarnaast zijn er nog tal van andere randvoorwaarden die een belangrijke rol vervullen. Zo moeten ook de structuur, de vochtvoorziening (80% wortelgestel in bovenste 20 cm), de algemene waterhuishouding met een goede drainagetoestand opwaarts en neerwaarts (wateroverlast), de grondbewerking, de plantpathogene toestand, de onkruidtoestand, de vruchtafwisseling en de pH in orde zijn. Om problemen met grondgebonden ziekten te voorkomen mag men niet vroeger dan om de 4 jaar erwten op hetzelfde veld telen. 
Alle factoren die de plantengroei kunnen remmen, zoals herbicidenschade, ziekten, watergebrek, storende lagen in de bouwvoor, moeten worden vermeden. Belangrijke stadia zijn het begin van de bloei, +/- 60 dagen (53-67 dagen) na het zaaien, het einde van de bloei, +/- 85 dagen (75-95 dagen) na het zaaien en de oogst, +/- 100 dagen (85-115 dagen) dagen na het zaaien. 

Zaaien
Erwten worden in het voorjaar en uiterlijk in de maand mei uitgezaaid. Ze kunnen kiemen bij lage minimum temperaturen en hebben een zekere kouderesistentie (-5 tot -6°C). Zware nachtvorst kan het groeipunt beschadigen met nieuwe uitstoeling en ongelijkmatige afrijping als gevolg. Hoe vroeger wordt gezaaid, hoe groter ook de kans op voetziekten en duivenschade. Bij de oogstplanning wordt het zaaitijdstip bepaald door de afnemer, omdat de oogst moet worden afgestemd op diens verwerkingsmogelijkheid. 
Het zaaien gebeurt in precisie, waarbij men 90 tot 110 zaden per m² beoogd naargelang het tijdstip en het ras. Bij vroeg zaaien neemt men de hoogste zaaizaadhoeveelheid. De afstand tussen de rijen bedraagt 10 cm. De precisiezaai heeft een geringere zaaizaadhoeveelheid en een uniformere zaaidiepte met een gelijkmatiger opkomst en afrijping als voordeel. De zaaidichtheid wordt uitgedrukt in doses per ha; 1 dosis = 100.000 zaden.

Bemesting 
Om een oordeelkundige bemesting uit te voeren is een duidelijk inzicht in de voedingstoestand van de bodem vóór de aanvang van de teelt essentieel. Dit gebeurt aan de hand van een scheikundige analyse van een bodemmonster. Een hoog humusgehalte heeft een gunstige invloed op het groeiverloop en de opbrengst. Een organische bemesting kan echter enkel wanneer ze geruime tijd voor het inzaaien van de teelt wordt toegepast, omdat een te hoog ammoniakgehalte in de bodem de stikstoffixatie bemoeilijkt. Andere neveneffecten zijn de problemen met een te hoog zoutgehalte en zuurstofgebrek. De organische mest moet bovendien zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid om onregelmatige groei van het gewas te vermijden. 
De stikstofbehoefte van de erwt is behoorlijk, doch als vlinderbloemige plant wordt de stikstof in sterke mate opgenomen uit de lucht door Rhizobium bacteriën die in symbiose leven in de wortelknobbeltjes van de erwt. Een bijkomende stikstofbemesting is zelden noodzakelijk en beperkt zich meestal tot een kleine gift bij zeer vroege uitzaai of bij ongunstige groeiomstandigheden. De fosfaatbehoefte is normaal te noemen, de kalibehoefte is normaal tot hoog. Andere elementen dienen naargelang de behoefte in voldoende mate aanwezig te zijn. Vooral het op peil houden van een goede pH zal de opname van deze elementen verzekeren. 

Ziekten / Plagen 

Onkruidbestrijding
Onkruiden kunnen in dit traagsluitend gewas op diverse wijzen schade berokkenen. Het belangrijkste hierbij is dat de aanwezigheid van deeltjes met dezelfde grootte of soortelijk gewicht als de erwt (bloemdelen of zaden van kamille, zwarte nachtschade, kleefkruid, kruiskruid, distels) kan leiden tot de afkeuring van het product. De zuiverheid van het gewas dient dan ook herhaaldelijk te worden gecontroleerd op het veld.
De onkruidbestrijding kan zowel mechanisch als chemisch worden uitgevoerd. Mechanisch zijn de mogelijkheden beperkt tot volveldseggen of mechanisch schoffelen tussen de rijen. Een effen zaaibed, voldoende diep zaaien en ruimere zaaiafstanden zijn dan wel vereist. Gebeurt de onkruidbestrijding chemisch, dan dient de middelenkeuze aangepast te worden aan de te verwachten of reeds aanwezige onkruiden. Ook de vereiste omgevingsfactoren moeten gekend zijn. Voor de teler kan ook de kostprijs doorslaggevend zijn, terwijl ook meer en meer de belasting van het milieu in aanmerking wordt genomen.
Momenteel kan vrijwel elk probleem opgelost worden. Toch blijft varkensgras nog frequent voor problemen zorgen. Dit onkruid wordt bij voorkeur in vóóropkomst aangepakt. De teler kan op de diverse tijdstippen (voor zaaien inwerken, vlak vóór opkomst, kort na zaaien, na-opkomst) ingrijpen om het onkruid te bestrijden. 

Ziekten 
Kiemplanten-, Voet-, Vlekkenziekten 
(Pythium, Rhizoctonia, FusariumBotrytisAscochytaPeronosporaAphanomyces, ...)
Deze ziekten veroorzaken wegval en rotting van jonge plantjes. De bestrijding gebeurt door een zaaizaadontsmetting, een goede vruchtafwisseling, een goede bodemstructuur, ...
Grauwe schimmel
(Botrytis cinerea) - peulrot
Deze ziekte kan bladeren en stengels bedekken met een vuilgrijs schimmelpluis en kan aanleiding geven tot rotting van de peulen. De sporen komen via regen en wind op de bladeren en vooral op de afgevallen bloemblaadjes waarop ze kiemen en van daaruit de peul aantasten. Warm en vochtig weer en een weelderig gewas tijdens de bloei werken de ziekte in de hand. 
Sclerotiniarot 
(Sclerotinia sclerotiorum) - rattenkeutelziekte
Is een bodemziekte die vanuit de grond op de stengel en eventueel tot op de peul komt; de ziekte begint met de vorming van bleke vlekken waarop snel een wit schimmelpluis wordt gevormd. In dit pluis worden later zwarte scleroten gevormd die tot 8 jaar in de bodem kunnen overleven. De aantasting van de stengels kan leiden tot een voegtijdig afsterven van de ganse plant. Deze ziekte komt minder voor dan peulrot.
Valse Meeldauw 
(Perenospora viciae)
Deze ziekte verschijnt aan de onderkant van de bladeren met de vorming van een grijsviolet schimmelpluis. Op deze plaatsen kleurt het blad aan de bovenkant vuilgeel, geel tot geelgroen. De schimmel kan ook woekeren in de peulen en op die manier de zaden aantasten. De peulen verkleuren dan geelgroen. De primaire aantasting gebeurt vanuit de grond met opspattend water op de jonge kiemplant en is nodig om later secundaire aantastingen te geven op hogere plantendelen. De aantasting treedt vooral op bij koel en vochtig weer. De ontwikkeling van de schimmel stopt bij hogere temperaturen (18°C). 

Plagen 
Erwtenbladluis
 
(Acyrthosiphon pisum)
Vooral in droge jaren veroorzaken bladluizen zuigschade met vergeling, kromming en groeiremming als gevolg. Bovendien zijn ze ook overdragers van virussen. 
Bladrandkever 
(Sitonia lineatus)
De volwassen grijsbruine snuitkevers vreten aan de bladranden; de larven die ontluiken uit de afgelegde eitjes, leven in de grond en vreten aan de wortelknobbeltjes en de wortels. De schade die aangericht wordt door de kevers is niet steeds economisch. De larven kunnen echter meer schade aanrichten doch zijn onbereikbaar, behalve via zaaizaadbehandeling. De bestrijding is gericht tegen de kevers. De bladrandkever is vooral schadelijk in streken met een hoge densiteit aan erwten. De aantasting is afhankelijk van de zaaidatum, de regio, de groeikracht, het klimaat, de vruchtafwisseling en de voorvrucht. 
Erwtengalmug 
(Contarinia pisi)
De muggen leggen eitjes af in de bloemknoppen. De witte tot oranjegele maden voeden zich met de bloemknop waardoor deze verdikt en afsterft. De maden zijn moeilijk te bereiken en de bestrijding is dus gericht tegen de mug. Muggen overwinteren in de bodem en ontwaken pas vanaf half mei wanneer de temperaturen fors oplopen; aldus is er meer schade in de latere teelten. 
Erwtentrips 
(Kakotrips robustus)
Deze kleine bruinzwarte insecten beschadigen de bloemknoppen. Vooral de oranje gele larven veroorzaken schade: ze tasten de bladeren en peulen aan die hierdoor misvormen en een zilverglans vertonen doordat de leeggezogen cellen zich vullen met lucht. 
Vroege Akkertrips 
(Thrips angusticeps)
Kleine zwarte insecten zuigen aan de groeipunten van de plant waardoor deze afsterft. Dit insect komt vroeger naar voor dan de vorige, reeds vanaf april - mei, vooral wanneer vlas of wintertarwe als voorvrucht werd geteeld (vruchtafwisseling).
Erwtepeulboorder 
(Laspeyresia nigricana)
Deze motjes leggen vanaf mei - juni eitjes af op de planten; indien dit gebeurt op of nabij de peulen boren de larven (binnen 1-2 dagen na het ontluiken) zich in de peul en het zaad en veroorzaken wormstekigheid. De vlucht van de mot is te volgen met behulp van een feromoonval. Zodra een duidelijke stijging in aantal is waar te nemen wordt de temperatuursom opgevolgd. Wanneer deze is bereikt (= ontluiken van de eitjes) volgt de behandeling vooraleer de rupsen zich in de peulen hebben verscholen. Zolang geen platte peulen aanwezig zijn, hoeft in principe niet te worden behandeld. In de praktijk wordt meestal gespoten bij begin bloei en later, samen met de bestrijding van de bladluizen. In onze streken is de druk duidelijk lager dan bv. in Noord-Frankrijk, hoewel deze afhangt van de intensiteit van de erwtenteelt in de regio, het klimaat, het zaaitijdstip, de teeltrotatie. Een controle van het veld wordt het best uitgevoerd langsheen de randen van het veld omdat de vlinders bij een normale rotatie steeds vanuit andere velden aankomen en daar eerst schade veroorzaken.

De oogst 
Het aantal groeidagen is niet echt bruikbaar voor de oogstplanning. Het oogsten kan gebeuren na 75 tot 110 dagen na het zaaien. De teeltplanning wordt opgemaakt door de verwerkende industrie. Verschillende factoren spelen een rol, o.a. het ras, het zaaitijdstip, de keuze van het uitzaaigebied en de keuze van de grondsoort. 
Soms komen onvoorspelbare afwijkingen op het planningsschema voor door extreme hitte of lange natte koude periode of veel neerslag. Het ideale oogsttijdstip is te bepalen door gebruik te maken van een tenderometer (TM in kg / cm²). Dit toestel meet de kracht die nodig is om een monster doperwten te perforeren. Het is een maat voor de rijpheid (hardheid). Te laat geoogste erwten zijn te hard en verliezen aan kwaliteit. Het optimale oogsttijdstip duurt slechts 1 tot 3 dagen. 
De oogst gebeurt met behulp van speciaal ontwikkelde machines, zoals de frontale plukmachines type FMC die de peulen direct op het veld ontdoen van het zaad. Door een combinatie van sorteerroosters en ventilatoren worden de erwtjes gescheiden van het loof. Om broei te vermijden moet ook het transport naar het verwerkend bedrijf snel gebeuren. Drie tot vier uur na de oogst moeten de erwten verwerkt zijn om broei tegen te gaan. In de fabriek worden ze diepgevroren of ingelegd in blik of bokaal. De machinale oogstverliezen worden geschat op 20%